Scheepswerven VBOG-schepen

De jachtwerf Langenberg & Zn in Leeuwarden

Langenberg kruiser.

Via Jelmer Kuipers kamen we in contact met een meneer uit Linde (onder Hoogeveen) die een Langenberg kruiser uit Leeuwarden  in zijn bezit heeft. Het betreft hier een kleinere uitvoering van de onlangs aangenomen Wilster en Pake-Boot (ex C’est ci bon). Ik ben er met onze donateur Coen ten Heggeler uit Almelo wezen kijken, en we zijn ons werkelijk rot geschrokken; Ongeveer 25 jaar had ze in weer en wind gestaan, ergens in de binnenlanden van Drente. Eigenlijk het enige dat nog goed aan deze boot was, was het beslag van massief brons en messing. De romp was op diverse plaatsen, van binnenuit, daar waar de verticale  houten schotten zaten, finaal doorgeroest. Ook onder de stootlijsten (voor zover nog aanwezig), de spiegel, achterdek, gangboorden en voordek zaten zulke grote gaten, dat restaureren naar ons idee geen haalbare kaart meer was. Ook van der Werff uit Warga is nog wegen kijken, maar hij zag het ook niet meer zitten. Van de eens zo fraaie opbouw en het interieur was inmiddels (na ondeskundig slopen) niet veel meer over dan een redelijke brandstapel. Wat er nog van over is: enkele mahoniehouten panelen en wat beslag…. Voor de liefhebber misschien een aanwinst. Voor het nageslacht: Helaas weer een historisch schip minder.
Namens de TC,


 

Jan Langenberg (1888-1955) stamt uit een oud scheepsbouwergeslacht.

Reeds z'n betovergrootvader hield zich hiermee ledig. Zijn overgrootvader Hermanus Langenberg vestigde zich in 1815 te Nieuwebrug bij Heerenveen als scheepsbouwer. Jan's vader had drie zonen: Johannes, Klaas en Jan. Jan was de jongste van het stel. Toen zijn vader de werf uiteindelijk overnam, en Jan na zijn twee oudere broers op de werf kwam werken, was er eigenlijk nauwelijks werk voor hem. Hij verdiende minder dan een goede knecht en besloot alras zijn geluk elders te beproeven.
Hij ging achtereenvolgens werken bij de Amsterdamse Droogdokmaatschappij, verder in Sliedrecht, en later bij scheepswerf de Klop in Utrecht. Hier ontwikkelde hij zich tot een zeer gewaardeerd medewerker. Intussen was hij getrouwd met een Fries "famke" en werden er drie kinderen geboren. Fries was de voertaal in het gezin. De Utrechtse speelkameraadjes zeiden wel eens tegen de kinderen Langenberg: "Hoe kunnen jullie elkaar verstaan met zo'n vreemd taaltje? Waarop het volgende repliek volgde:Moet je eens bij onze opa komen, die kunnen wij niet eens verstaan! (Opa sprak een Overijssels dialect, daar hij lange tijd in Deventer had gewoond en gewerkt.) In 1919 ging Jan met zijn gezin terug naar Friesland. In Leeuwarden kon hij aan het werk bij scheepswerf Van de Werf aan het Vliet.

Na een samenwerking van één jaar nam Jan het bedrijf over. De Zaak floreerde de laatste jaren slecht, maar Jan Langenberg zag toch toekomst in de werf en was er van overtuigd dat er met een goed product een goed belegde boterham verdiend kon worden. Aanvankelijk hield hij zich bezig met reparatiewerk, maar al spoedig werden er een paar zeiljachtjes en een motorbootje gebouwd. Al snel volgde het eerste jachtje, gebouwd voor de Heer Ferwerda te Leeuwarden. Tussendoor produceerde men roeiriemen voor de Leeuwarder roeivereniging, die voorheen uit Holland moesten komen. Het jaar 1921 is het jaar waarin de naam Langenberg (tot op heden) grote faam verwerft.

Dit is het beginjaar van een lange motor-salonboot traditie. In dat jaar vestigt notaris Willem Wachter zich te Leeuwarden. Deze was eerder gezagvoerder geweest op een schip van de Holland Amerika Lijn. Gedurende zijn reizen had hij aan boord rechten kunnen studeren.
Tijdens één van deze reizen moet hij tekeningen in handen hebben gekregen van een motor-salonkruiser, waarschijnlijk van Amerikaanse origine. Aan de hand van de gegevens die de heer Wachter bij Langenberg aanleverde werden de eerste drie salonkruisers gebouwd.
De eerste was voor de heer Jan de Boer te Leeuwarden, directeur van een fabriek van bliksemafleiders, Vulcaan, die het schip de naam "Libel" gaf.
Het tweede schip was voor de Leeuwarder chirurg Dr. E. Nierstrasz, en heette de "Janton"
Het derde schip was voor notaris Wachter zelf, kennelijk gedachtig het gezegde: Het eerste schip bouw je voor je vijand, het tweede voor je vriend en het derde voor je zelf. De kruiser, genaamd "So Easy" werd voorzien van een Amerikaanse Red Wing benzine motor.
Grappig is dat Dhr. A.M. Harterink die later Willem Wachter als notaris opvolgde, ook de nieuwe eigenaar werd van de "So Easy".

Vele motor salonkruisers volgden, waaronder de " Wypianca" met een lengte van bijna 11,00 meter de grootste motor salonkruiser ooit bij Langenberg gebouwd.
Dit schip kwam in 1936 in handen van Dhr. J.M. Kingma, directeur van de gelijknamige bank. De kruiser kreeg een andere naam. Van een scheepsschildering werd de naam "Martin" onjuist afgelezen en het werd "Marfin". Het schip werd met schiphuis en al overgenomen voor ƒ 3000,- Het schiphuis alleen had al een waarde van ƒ 2000,-
Er mag dus met recht gesproken worden van een koopje, te meer daar de "Marfin" net was uitgerust met een nieuwe motor!

De familie Kingma had echter beter ook de keerkoppeling kunnen vernieuwen, want deze heeft in de loop der tijd voor heel wat ongemakken gezorgd. Zo vaarde eens de kleinzoon van de eigenaar de "Marfin" keurig het schiphuis binnen, maar kwam te laat tot de ontdekking dat de koppeling weigerde, waardoor de "Marfin" aan de andere kant dwars door de houten wand er weer uitvoer. Een andere keer weigerde

1921 Salonkruiser Janton gereed voor de tewaterlating

de koppeling bij het verlaten van het eigen schiphuis, waarbij het er tegenover liggende schiphuis werd getorpedeerd. Nogmaals zorgde dit dwarse onderdeel voor ongemak, toen bij het uitvaren de haven een nagelnieuwe BM gekruist moest worden.De koppeling weigerde, het schip kwam niet tijdig tot stilstand, en de nieuwe BM werd door de "Marfin" total loss gevaren ………

de Marfin na de restauratie in 1979

Het is 1928.
Een wat sjofel gekleed heerschap stapt de hellingloods van de firma Langenberg binnen en informeert of deze wel een schip voor hem wil bouwen. Op de vraag wat voor een schip, antwoord de man dat hij dat niet zo goed weet maar dat het in ieder geval een ruim schip moet worden!
Langenberg vertrouwt de zaak voor geen cent, en besluit eerst maar eens inlichtingen in te winnen over dit curieuze heerschap. Hij krijgt deze van boekhandelaar R. van de Velde, een trouwe klant, die hem geruststelt met de mededeling: "Die man? Dat is Dhr. Olivier, hij is miljonair en bezit nog veel meer schepen!" Het is een vreemde snuiter, deze heer Olivier: Zo treft Langenberg hem eens aan in de Leeuwarder jachthaven. Hij zit in z'n motorboot, waarvan de motor draait, rustig een boek te lezen. Op de vraag of hij gaat varen, antwoordt de man: "Nee, de motor moet het werk doen, niet ik……"Uiteindelijk zou Langenberg voor heer Olivier een botter bouwen, waaraan de laatste overigens weinig plezier zou beleven: Al tijdens de bouwperiode overlijdt hij. Gelukkig was de betaling via de notaris goed geregeld en kon Langenberg het schip zonder problemen afbouwen. Het werd uiteindelijk verkocht aan een Duitse consul, en vaart nog steeds, nu onder de naam Eralo.
 

Omdat de vraag naar stalen schepen steeds groter werd, trok Langenberg in 1934 twee "ijzerwerkers" aan. Zij hadden het vak geleerd bij scheepswerf de Roos, eveneens gelegen aan het Vliet te Leeuwarden. Ook Dirk, één van de zonen van Langenberg, werkte in de staalafdeling van de firma.

De casco's werden door Jan en zijn broer Johannes, en door scheepstimmerman Germ de Boer betimmerd en afgewerkt. Diverse schepen werden gebouwd, getuige meerdere verslagen in de Waterkampioen. Een trouwe klant was Dhr. G. van Slooten, directeur van de VS pepermuntfabriek. Hij trakteerde het personeel graag met de vaste vraag, in het Leeuwarders; "Wille jim oek een Verrekt Slecht Perpermuntsje?" De twee afgedankte reddingssloepen die hij had gekocht werden bij Langenberg verbouwd tot motorjachten. In 1938 werd nog zo’n verbouwing aangenomen voor ƒ 500,00. Helaas kunt u voor dit bedrag niet meer terecht !

Een scheepstype dat in de jaren dertig erg populair werd, was de zogenaamde ‘runabout’. Boekhandelaar R. van de Velde (u kent hem nog) had zo'n scheepje, van Duitse origine. Het werd middels buitenmallen fluks gekopieerd, en de door Langenberg gebouwde versies behaalden met gemak 50 km per uur! Ook autoboten vormden een geliefd scheepstype. Het waren kleine motorboten, meestal uitgevoerd in knikspant. Onder het kleine voordekje bevond zich de motor. De voorruit had meestal een lichte V-vorm. Met een linnen kap kon de boot worden afgesloten.

Naast nieuwbouw vond er ook veel reparatiewerk plaats: Het was een goede vorm van klantenbinding en er werd bovendien goed aan verdiend. Wie zou vandaag de dag niet graag zijn boot voor de volgende prijs bij zo'n werf brengen?

Boot droogzetten en afboenen ƒ 4,80
werkloon ƒ 11,00
½ kilo bruine huidverf ƒ 1,00
2 liter teer ƒ 0.40
1 bosje katoen ƒ 0,25
gegalvaniseerde draadnagels ƒ 0,05
hellinggeld ƒ 2,00
totaal te voldoen ƒ 20,50 ……

Na de oorlog legde Johannes Langenberg zich praktisch geheel toe op onderhoud, reparaties en het betimmeren van casco's. Rond 1960 kwam de gemeente met plannen om het Vliet af te dammen, en het gedeelte aan de stadskant van de dam te dempen. Dit alles ten behoeve van een rondweg. In 1963 werd het Vliet voor het verkeer over water afgesloten. Na ruim veertig jaar op deze plek te hebben gewerkt, restte Johannes Langenberg niets anders dan de zaak te sluiten. Zijn vader was al in 1955 overleden en bleef dit bespaard. Na de sluiting heeft Johannes Langenberg nog wat klusjes uitgevoerd, waaronder de restauratie van de motorkruiser Marfin, waarover u in het vorige periodiek heeft kunnen lezen. En zo kwam een roemruchte werf aan een toch wel roemloos einde. Gelukkig varen er nog een groot aantal Langenberg kruisers rond, die de goede naam in ere houden!

Jan van 't Spijker: Bron: J.K. Kuipers, jaarboek 1990 Fries Scheepvaart Museum